Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
passar por
Os médicos passam pelo paciente todos os dias.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
causar
O álcool pode causar dores de cabeça.

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
perseguir
O cowboy persegue os cavalos.

verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
perder
Espere, você perdeu sua carteira!

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
sair
As meninas gostam de sair juntas.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dividir
Eles dividem as tarefas domésticas entre si.

failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
falir
O negócio provavelmente irá falir em breve.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
parar
A mulher para um carro.

aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
contratar
O candidato foi contratado.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
falar
Ele fala para seu público.
