Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
conduzir
Os carros conduzem em círculo.

voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passar por
Os dois passam um pelo outro.

willen
Hij wil te veel!
querer
Ele quer demais!

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repetir
Pode repetir, por favor?

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
tributar
As empresas são tributadas de várias maneiras.

bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ligar
A menina está ligando para sua amiga.

binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrar
O navio está entrando no porto.

schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
chegar
Muitas pessoas chegam de motorhome nas férias.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
ficar cego
O homem com os distintivos ficou cego.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
melhorar
Ela quer melhorar sua figura.
