Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

desmontar
Nosso filho desmonta tudo!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

soltar
Você não deve soltar a empunhadura!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!

espalhar
Ele espalha seus braços amplamente.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

combater
O corpo de bombeiros combate o fogo pelo ar.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

acompanhar
O cachorro os acompanha.
begeleiden
De hond begeleidt hen.

lidar
Tem-se que lidar com problemas.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

viajar
Gostamos de viajar pela Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.

conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!

enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.

colher
Nós colhemos muito vinho.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
