Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
atropelar
Um ciclista foi atropelado por um carro.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
conter
Peixe, queijo e leite contêm muita proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
criticar
O chefe critica o funcionário.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
encontrar
Às vezes eles se encontram na escada.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
renovar
O pintor quer renovar a cor da parede.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
cancelar
O voo está cancelado.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
começar
Os caminhantes começaram cedo pela manhã.
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
queimar
Ele queimou um fósforo.
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
sair
Muitos ingleses queriam sair da UE.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.