Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/130770778.webp
viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/44159270.webp
devolver
A professora devolve as redações aos alunos.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
cms/verbs-webp/100634207.webp
explicar
Ela explica a ele como o dispositivo funciona.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/81740345.webp
resumir
Você precisa resumir os pontos chave deste texto.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/116932657.webp
receber
Ele recebe uma boa pensão na velhice.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/34567067.webp
procurar
A polícia está procurando o criminoso.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
cms/verbs-webp/31726420.webp
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
cms/verbs-webp/99633900.webp
explorar
Os humanos querem explorar Marte.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
cms/verbs-webp/77581051.webp
oferecer
O que você está me oferecendo pelo meu peixe?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
cms/verbs-webp/51465029.webp
atrasar
O relógio está atrasado alguns minutos.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/104167534.webp
possuir
Eu possuo um carro esportivo vermelho.
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
cms/verbs-webp/79404404.webp
precisar
Estou com sede, preciso de água!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!