Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
descartar
Estes pneus de borracha velhos devem ser descartados separadamente.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
maravilhar-se
Ela ficou maravilhada quando recebeu a notícia.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
ouvir
Não consigo ouvir você!
horen
Ik kan je niet horen!
ler
Não consigo ler sem óculos.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
precisar
Estou com sede, preciso de água!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
provar
Isso prova muito bem!
smaken
Dit smaakt echt goed!
decidir
Ela não consegue decidir qual sapato usar.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
desligar
Ela desliga a eletricidade.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
passar a noite
Estamos passando a noite no carro.
overnachten
We overnachten in de auto.