Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
deitar
Eles estavam cansados e se deitaram.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
passar por
O gato pode passar por este buraco?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
misturar
Ela mistura um suco de frutas.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
afastar
Um cisne afasta o outro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
fornecer
Cadeiras de praia são fornecidas para os veranistas.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
misturar
O pintor mistura as cores.
mengen
De schilder mengt de kleuren.
passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
conhecer
Cães estranhos querem se conhecer.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.