Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/64053926.webp
superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
cms/verbs-webp/80356596.webp
despedir-se
A mulher se despede.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
cms/verbs-webp/104825562.webp
ajustar
Você tem que ajustar o relógio.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/95056918.webp
conduzir
Ele conduz a menina pela mão.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
cms/verbs-webp/96476544.webp
marcar
A data está sendo marcada.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/127720613.webp
sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/44159270.webp
devolver
A professora devolve as redações aos alunos.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
cms/verbs-webp/104849232.webp
dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/115113805.webp
conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
cms/verbs-webp/111615154.webp
levar
A mãe leva a filha de volta para casa.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/90643537.webp
cantar
As crianças cantam uma música.
zingen
De kinderen zingen een lied.
cms/verbs-webp/55119061.webp
começar a correr
O atleta está prestes a começar a correr.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.