Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

despedir-se
A mulher se despede.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

ajustar
Você tem que ajustar o relógio.
instellen
Je moet de klok instellen.

conduzir
Ele conduz a menina pela mão.
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.

marcar
A data está sendo marcada.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.

sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

devolver
A professora devolve as redações aos alunos.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

conversar
Eles conversam um com o outro.
kletsen
Ze kletsen met elkaar.

levar
A mãe leva a filha de volta para casa.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

cantar
As crianças cantam uma música.
zingen
De kinderen zingen een lied.
