Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/103797145.webp
contratar
A empresa quer contratar mais pessoas.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
cms/verbs-webp/17624512.webp
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrar
Ele entra no quarto do hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/61826744.webp
criar
Quem criou a Terra?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
cms/verbs-webp/57248153.webp
mencionar
O chefe mencionou que vai demiti-lo.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/19584241.webp
dispor
Crianças só têm mesada à sua disposição.
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
cms/verbs-webp/80060417.webp
partir
Ela parte em seu carro.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
cms/verbs-webp/120762638.webp
contar
Tenho algo importante para te contar.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/108556805.webp
olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/8482344.webp
beijar
Ele beija o bebê.
kussen
Hij kust de baby.
cms/verbs-webp/115373990.webp
aparecer
Um peixe enorme apareceu repentinamente na água.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/53064913.webp
fechar
Ela fecha as cortinas.
sluiten
Ze sluit de gordijnen.