Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

hang af
Hy is blind en hang af van buite hulp.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

verantwoordelik wees
Die dokter is verantwoordelik vir die terapie.
verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

ontslaan
Die baas het hom ontslaan.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

gebruik
Ons gebruik gasmaskers in die brand.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.

sny op
Vir die slaai moet jy die komkommer op sny.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

onaangeraak laat
Die natuur is onaangeraak gelaat.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

beperk
Hekke beperk ons vryheid.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.

gaan
Waarheen gaan julle albei?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

verstaan
’n Mens kan nie alles oor rekenaars verstaan nie.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.

verbind
Hierdie brug verbind twee buurte.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

verdwaal
Dit is maklik om in die woud te verdwaal.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
