Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
sny uit
Die vorms moet uitgesny word.

terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
terugbel
Bel my asseblief môre terug.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
vertrek
Die skip vertrek uit die hawe.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.

verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
verbly
Die doel verbly die Duitse sokkerondersteuners.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
skop
Wees versigtig, die perd kan skop!

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
lei
Hy lei die meisie aan die hand.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.
skakel af
Sy skakel die alarmklok af.

stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stop
Jy moet by die rooi lig stop.

ontvangen
Ze ontving een heel mooi cadeau.
ontvang
Sy het ’n baie mooi geskenk ontvang.

bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
voorberei
’n Heerlike ontbyt is voorberei!
