Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
sleg praat
Die klasmaats praat sleg van haar.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
vergewe
Ek vergewe hom sy skulde.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
hou van
Sy hou meer van sjokolade as van groente.
cms/verbs-webp/114231240.webp
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.
lieg
Hy lieg dikwels as hy iets wil verkoop.
cms/verbs-webp/28787568.webp
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
verloor
My sleutel het vandag verloor gegaan!
cms/verbs-webp/114379513.webp
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
bedek
Die waterlelies bedek die water.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
laat gaan
Jy moet nie die greep loslaat nie!
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
voltooi
Hulle het die moeilike taak voltooi.
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
draai na
Hulle draai na mekaar toe.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
stuur
Hy stuur ’n brief.
cms/verbs-webp/87153988.webp
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
bevorder
Ons moet alternatiewe vir motorverkeer bevorder.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evalueer
Hy evalueer die prestasie van die maatskappy.