Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
uitklim
Sy klim uit die motor uit.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
roep op
My onderwyser roep my dikwels op.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
ontdek
Die seemanne het ’n nuwe land ontdek.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
reis
Hy hou daarvan om te reis en het baie lande gesien.
terugkomen
De boemerang kwam terug.
terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
beloon
Hy is met ’n medalje beloon.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
gebeur
Iets sleg het gebeur.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
terugneem
Die toestel is defektief; die handelaar moet dit terugneem.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
ontslaan
My baas het my ontslaan.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
was
Ek hou nie daarvan om die skottelgoed te was nie.
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
verken
Mense wil Mars verken.