Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
uitgaan
Die meisies hou daarvan om saam uit te gaan.

naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
huis toe gaan
Hy gaan huis toe na die werk.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
inlaat
Mens moet nooit vreemdelinge inlaat nie.

onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
onaangeraak laat
Die natuur is onaangeraak gelaat.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
ontmoet
Die vriende het ontmoet vir ’n gesamentlike ete.

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
kyk
Almal kyk na hulle fone.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
vorder
Slakke maak slegs stadige vordering.

verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
verryk
Speserye verryk ons kos.

gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
gebruik
Ons gebruik gasmaskers in die brand.

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
beperk
Gedurende ’n dieet moet jy jou voedselinname beperk.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.
