Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
druk
Die verpleegster druk die pasiënt in ’n rolstoel.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
verken
Mense wil Mars verken.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
roep
Die seun roep so hard soos hy kan.
cms/verbs-webp/44269155.webp
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
gooi
Hy gooi sy rekenaar kwaad op die vloer.
cms/verbs-webp/55269029.webp
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
mis
Hy het die spyker gemis en homself beseer.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
bedek
Die kind bedek sy ore.
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
versorg
Ons opsigter sorg vir sneeuverwydering.
cms/verbs-webp/79201834.webp
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
verbind
Hierdie brug verbind twee buurte.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
bedek
Sy bedek haar hare.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
woon
Hulle woon in ’n gedeelde woonstel.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
dra
Die donkie dra ’n swaar las.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
sterf
Baie mense sterf in flieks.