Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
stap
Hierdie pad moet nie gestap word nie.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
herhaal
Kan jy dit asseblief herhaal?

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
verf
Hy verf die muur wit.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swem
Sy swem gereeld.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
verf
Ek wil my woonstel verf.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
bedek
Sy bedek haar hare.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
trou
Minderjariges mag nie trou nie.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
lui
Wie het die deurbel gelui?

schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
skryf oor
Die kunstenaars het oor die hele muur geskryf.

onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
akkommodasie kry
Ons het akkommodasie in ’n goedkoop hotel gekry.
