Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/44518719.webp
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
stap
Hierdie pad moet nie gestap word nie.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
herhaal
Kan jy dit asseblief herhaal?
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
lewer
Ons dogter lewer koerante af gedurende die vakansies.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
verf
Hy verf die muur wit.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swem
Sy swem gereeld.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
verf
Ek wil my woonstel verf.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
bedek
Sy bedek haar hare.
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
trou
Minderjariges mag nie trou nie.
cms/verbs-webp/59121211.webp
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
lui
Wie het die deurbel gelui?
cms/verbs-webp/49853662.webp
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
skryf oor
Die kunstenaars het oor die hele muur geskryf.
cms/verbs-webp/110401854.webp
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
akkommodasie kry
Ons het akkommodasie in ’n goedkoop hotel gekry.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
hou
Jy kan die geld hou.