Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
beklemtoon
Jy kan jou oë goed met grimering beklemtoon.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
wag
Ons moet nog ’n maand wag.

duwen
Ze duwen de man het water in.
druk
Hulle druk die man in die water.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
verdeel
Hulle verdeel die huishoudelike take onder mekaar.

verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
uitsien na
Kinders sien altyd uit na sneeu.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
vertaal
Hy kan tussen ses tale vertaal.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
aanbied
Sy het aangebied om die blomme nat te gooi.

met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.

zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
soek
Ek soek paddastoele in die herfs.

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
sien weer
Hulle sien mekaar uiteindelik weer.

vertrekken
De trein vertrekt.
vertrek
Die trein vertrek.
