Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
beklemtoon
Jy kan jou oë goed met grimering beklemtoon.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
wag
Ons moet nog ’n maand wag.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
druk
Hulle druk die man in die water.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
verdeel
Hulle verdeel die huishoudelike take onder mekaar.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
uitsien na
Kinders sien altyd uit na sneeu.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
vertaal
Hy kan tussen ses tale vertaal.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
aanbied
Sy het aangebied om die blomme nat te gooi.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
soek
Ek soek paddastoele in die herfs.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
sien weer
Hulle sien mekaar uiteindelik weer.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
vertrek
Die trein vertrek.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
red
Die dokters kon sy lewe red.