Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
spring oor
Die atleet moet oor die hindernis spring.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
uittrek
Hoe gaan hy daardie groot vis uittrek?

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
ontsyfer
Hy ontsyfer die klein druk met ’n vergrootglas.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
opdateer
Deesdae moet jy jou kennis voortdurend opdateer.

kussen
Hij kust de baby.
soen
Hy soen die baba.

ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
ontvang
Hy ontvang ’n goeie pensioen in sy ouderdom.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
gee
Die vader wil vir sy seun ’n bietjie ekstra geld gee.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
vernietig
Die lêers sal heeltemal vernietig word.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.
stuur af
Sy wil die brief nou afstuur.

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
verwyder
Die graafmasjien verwyder die grond.

voeden
De kinderen voeden het paard.
voer
Die kinders voer die perd.
