Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
skakel
Sy het die foon opgetel en die nommer geskakel.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
loop stadig
Die horlosie loop ’n paar minute agter.
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
beskerm
’n Helm is daar om teen ongelukke te beskerm.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
wil uitgaan
Sy wil haar hotel verlaat.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
kyk na
Hy kyk na wie daar woon.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
uitsien na
Kinders sien altyd uit na sneeu.
cms/verbs-webp/101630613.webp
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
soek
Die inbreker soek die huis.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
slaag
Die studente het die eksamen geslaag.
cms/verbs-webp/94555716.webp
worden
Ze zijn een goed team geworden.
word
Hulle het ’n goeie span geword.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
versorg
Ons seun versorg sy nuwe motor baie goed.