Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
draai om
Jy moet die motor hier om draai.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
dra
Die donkie dra ’n swaar las.
cms/verbs-webp/116358232.webp
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
gebeur
Iets sleg het gebeur.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
spring rond
Die kind spring gelukkig rond.
cms/verbs-webp/101709371.webp
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.
vervaardig
Een kan goedkoper met robotte vervaardig.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
vermoed
Hy vermoed dat dit sy vriendin is.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
deelneem
Hy neem deel aan die wedren.
cms/verbs-webp/104818122.webp
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
herstel
Hy wou die kabel herstel.
cms/verbs-webp/109766229.webp
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
voel
Hy voel dikwels alleen.
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
aanstel
Die aansoeker is aangestel.
cms/verbs-webp/101945694.webp
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
uitslaap
Hulle wil eindelik een aand lank uitslaap.