Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
vervoer
Die vragmotor vervoer die goedere.

genieten
Ze geniet van het leven.
geniet
Sy geniet die lewe.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
geld uitgee
Ons moet baie geld aan herstelwerk spandeer.

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.
verantwoordelik wees
Die dokter is verantwoordelik vir die terapie.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
verdwaal
Dit is maklik om in die woud te verdwaal.

op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
sny op grootte
Die materiaal word op grootte gesny.

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
antwoord
Die student antwoord die vraag.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
slaag
Die studente het die eksamen geslaag.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
bewys
Hy wil ’n wiskundige formule bewys.

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
verbind
Hierdie brug verbind twee buurte.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
wys
Ek kan ’n visum in my paspoort wys.
