Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
praat met
Iemand moet met hom praat; hy’s so eensaam.

begeleiden
De hond begeleidt hen.
vergesel
Die hond vergesel hulle.

drukken
Hij drukt op de knop.
druk
Hy druk die knoppie.

protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protes
Mense protes teen onreg.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
lui
Die klok lui elke dag.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
meng
Jy kan ’n gesonde slaai met groente meng.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
verras
Sy het haar ouers met ’n geskenk verras.

consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
verbruik
Sy verbruik ’n stuk koek.

wakker worden
Hij is net wakker geworden.
wakker word
Hy het pas wakker geword.

sterven
Veel mensen sterven in films.
sterf
Baie mense sterf in flieks.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
ontmoet
Soms ontmoet hulle in die trappehuis.
