Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
verstaan
Ek kan jou nie verstaan nie!

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
ry deur
Die kar ry deur ’n boom.

terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
terugkry
Ek het die kleingeld teruggekry.

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
wil uitgaan
Die kind wil buitentoe gaan.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
aanteken
Jy moet met jou wagwoord aanteken.

bedekken
De waterlelies bedekken het water.
bedek
Die waterlelies bedek die water.

zingen
De kinderen zingen een lied.
sing
Die kinders sing ’n lied.

geloven
Veel mensen geloven in God.
glo
Baie mense glo in God.

verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
verkoop
Die handelaars verkoop baie goedere.

geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
geldig wees
Die visum is nie meer geldig nie.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
opdateer
Deesdae moet jy jou kennis voortdurend opdateer.
