Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
soek
Die inbreker soek die huis.

schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
verf
Ek wil my woonstel verf.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
beweeg
Dit is gesond om baie te beweeg.

drukken
Hij drukt op de knop.
druk
Hy druk die knoppie.

serveren
De ober serveert het eten.
bedien
Die kelner bedien die kos.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang af
Ystappels hang af van die dak.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
hou van
Sy hou meer van sjokolade as van groente.

uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
uitgaan
Die meisies hou daarvan om saam uit te gaan.

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
verkies
Baie kinders verkies lekkers bo gesonde dinge.

bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
veg
Die brandweer beveg die brand vanuit die lug.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
woon
Hulle woon in ’n gedeelde woonstel.
