Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
bespreek
Die kollegas bespreek die probleem.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
uitsprei
Hy sprei sy arms wyd uit.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
kanselleer
Hy het ongelukkig die vergadering gekanselleer.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
binnegaan
Hy gaan die hotelkamer binne.

knippen
De kapper knipt haar haar.
sny
Die haarkapper sny haar hare.

binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
inlaat
Mens moet nooit vreemdelinge inlaat nie.

mengen
De schilder mengt de kleuren.
meng
Die skilder meng die kleure.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
jaag weg
Een swaan jaag ’n ander weg.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
korrekteer
Die onderwyser korrekteer die studente se opstelle.

wachten
Ze wacht op de bus.
wag
Sy wag vir die bus.

verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
verkies
Baie kinders verkies lekkers bo gesonde dinge.
