Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
ry deur
Die kar ry deur ’n boom.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
skakel
Sy het die foon opgetel en die nommer geskakel.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
veroorsaak
Alkohol kan kopseer veroorsaak.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
bankrot gaan
Die besigheid sal waarskynlik binnekort bankrot gaan.
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
proe
Die hoofsjef proe die sop.
cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
dink
Wie dink jy is sterker?
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
dink
Jy moet baie dink in skaak.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
volg
Die kuikentjies volg altyd hul ma.
cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
ontbyt eet
Ons verkies om in die bed te ontbyt.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
tel
Sy tel die muntstukke.
cms/verbs-webp/62000072.webp
overnachten
We overnachten in de auto.
oornag
Ons oornag in die kar.
cms/verbs-webp/113966353.webp
serveren
De ober serveert het eten.
bedien
Die kelner bedien die kos.