Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

initiëren
Ze zullen hun scheiding initiëren.
begin
Hulle sal hulle egskeiding begin.

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
ontvang
Ek kan baie vinnige internet ontvang.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
terugneem
Die toestel is defektief; die handelaar moet dit terugneem.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
verkies
Ons dogter lees nie boeke nie; sy verkies haar foon.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lê oorkant
Daar is die kasteel - dit lê reg oorkant!

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
verdwaal
Dit is maklik om in die woud te verdwaal.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
stel vas
Die datum word vasgestel.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
gebeur
Vreemde dinge gebeur in drome.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
toelaat
Mens moet nie depressie toelaat nie.

evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evalueer
Hy evalueer die prestasie van die maatskappy.

dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
dra
Hulle dra hul kinders op hulle rûe.
