Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
raak
Hy het haar teer aangeraak.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
nodig hê
Jy het ’n domkrag nodig om ’n wiel te verander.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swem
Sy swem gereeld.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontroleer
Die tandarts kontroleer die tande.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
druk
Die verpleegster druk die pasiënt in ’n rolstoel.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
dien
Die sjef dien ons vandag self.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
moeilik vind
Albei vind dit moeilik om totsiens te sê.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
drink
Sy drink tee.
cms/verbs-webp/100649547.webp
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
aanstel
Die aansoeker is aangestel.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
sneeu
Dit het vandag baie gesneeu.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
ry huis toe
Na inkopies doen, ry die twee huis toe.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stop
Jy moet by die rooi lig stop.