Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
verf
Die motor word blou geverf.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
opdateer
Deesdae moet jy jou kennis voortdurend opdateer.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
kyk
Sy kyk deur ’n verkyker.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lê oorkant
Daar is die kasteel - dit lê reg oorkant!

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!

samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
kom bymekaar
Dit’s lekker as twee mense bymekaar kom.

voorgaan
Gezondheid gaat altijd voor!
kom eerste
Gesondheid kom altyd eerste!

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
meng
Verskeie bestanddele moet gemeng word.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
versorg
Ons seun versorg sy nuwe motor baie goed.

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
luister
Hy luister graag na sy swanger vrou se maag.

draaien
Ze draait het vlees.
draai
Sy draai die vleis.
