Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
kyk af
Ek kon van die venster af op die strand afkyk.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
verkies
Ons dogter lees nie boeke nie; sy verkies haar foon.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
cms/verbs-webp/125116470.webp
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
vertrou
Ons almal vertrou mekaar.
cms/verbs-webp/113885861.webp
besmet raken
Ze raakte besmet met een virus.
besmet raak
Sy het met ’n virus besmet geraak.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
sleg praat
Die klasmaats praat sleg van haar.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
rondreis
Ek het baie rond die wêreld gereis.
cms/verbs-webp/112970425.webp
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
ontsteld raak
Sy raak ontsteld omdat hy altyd snork.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
speel
Die kind verkies om alleen te speel.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
geniet
Sy geniet die lewe.
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
stel vas
Die datum word vasgestel.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
gebruik
Sy gebruik daagliks skoonheidsprodukte.