Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
bel
Sy kan net bel gedurende haar middagete pouse.
cms/verbs-webp/123492574.webp
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
oefen
Professionele atlete moet elke dag oefen.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
terugbel
Bel my asseblief môre terug.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
omhels
Hy omhels sy ou pa.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
teken
Hy het die kontrak geteken.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.
cms/verbs-webp/103163608.webp
tellen
Ze telt de munten.
tel
Sy tel die muntstukke.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
hardloop na
Die moeder hardloop na haar seun.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drink
Die koeie drink water uit die rivier.
cms/verbs-webp/93031355.webp
durven
Ik durf niet in het water te springen.
waag
Ek waag nie om in die water te spring nie.
cms/verbs-webp/99725221.webp
liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lieg
Soms moet mens in ’n noodgeval lieg.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
sien duidelik
Ek kan alles duidelik sien deur my nuwe brille.