Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/64904091.webp
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
optel
Ons moet al die appels optel.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
stem
Die kiesers stem vandag oor hul toekoms.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
ry
Hulle ry so vinnig as wat hulle kan.
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
proe
Die hoofsjef proe die sop.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
kyk
Almal kyk na hulle fone.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
cms/verbs-webp/118549726.webp
controleren
De tandarts controleert de tanden.
kontroleer
Die tandarts kontroleer die tande.
cms/verbs-webp/123170033.webp
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
bankrot gaan
Die besigheid sal waarskynlik binnekort bankrot gaan.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
druk
Boeke en koerante word gedruk.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
bedek
Sy bedek haar hare.
cms/verbs-webp/96586059.webp
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
ontslaan
Die baas het hom ontslaan.