Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
plek maak
Baie ou huise moet plek maak vir die nuwes.

ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
noem
Hoeveel keer moet ek hierdie argument noem?

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
sneeu
Dit het vandag baie gesneeu.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
volg
Die kuikentjies volg altyd hul ma.

toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
vermeerder
Die bevolking het aansienlik vermeerder.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
beskadig
Twee motors is in die ongeluk beskadig.

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.
ontmoet
Hulle het mekaar die eerste keer op die internet ontmoet.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
wen
Hy probeer om by skaak te wen.

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
beskryf
Hoe kan mens kleure beskryf?
