Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit
Sy sit by die see met sonsak.

eisen
Hij eist compensatie.
eis
Hy eis vergoeding.

leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
lei
Hy lei die meisie aan die hand.

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lieg
Soms moet mens in ’n noodgeval lieg.

sterven
Veel mensen sterven in films.
sterf
Baie mense sterf in flieks.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
blind word
Die man met die merke het blind geword.

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.

opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
let
’n Mens moet op die padtekens let.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
vervoer
Ons vervoer die fietse op die motor se dak.

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
antwoord
Sy het met ’n vraag geantwoord.

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
gesels
Studente moet nie tydens die klas gesels nie.
