Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
verbygaan
Tyd gaan soms stadig verby.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
vervoer
Ons vervoer die fietse op die motor se dak.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
raak
Die boer raak sy plante aan.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
stuur af
Hierdie pakkie sal binnekort afgestuur word.
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
verskaf
Strandstoele word aan vakansiegangers verskaf.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
trou
Die paartjie het pas getrou.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
druk
Boeke en koerante word gedruk.
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
wees
Jy moet nie hartseer wees nie!
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkeer
Die motors is in die ondergrondse parkeergarage geparkeer.
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
bou
Wanneer is die Groot Muur van China gebou?
overnachten
We overnachten in de auto.
oornag
Ons oornag in die kar.