Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
straf
Sy het haar dogter gestraf.
cms/verbs-webp/123953850.webp
redden
De dokters konden zijn leven redden.
red
Die dokters kon sy lewe red.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
belas
Maatskappye word op verskeie maniere belas.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
hou
Jy kan die geld hou.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
parkeer
Die fietse is voor die huis geparkeer.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
dink
Sy moet altyd aan hom dink.
cms/verbs-webp/89084239.webp
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
verminder
Ek moet beslis my verwarmingskoste verminder.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
draai
Sy draai die vleis.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
druk
Die motor het gestop en moes gedruk word.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
sleg praat
Die klasmaats praat sleg van haar.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
vertel
Ek het iets belangriks om vir jou te vertel.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
verduidelik
Oupa verduidelik die wêreld aan sy kleinkind.