Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
bedek
Die kind bedek homself.

eten
De kippen eten de granen.
eet
Die hoenders eet die korrels.

smaken
Dit smaakt echt goed!
proe
Dit proe regtig lekker!

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
aanbied
Sy het aangebied om die blomme nat te gooi.

houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
liefhê
Sy is baie lief vir haar kat.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
herhaal
My papegaai kan my naam herhaal.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imiteer
Die kind imiteer ’n vliegtuig.

terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
beland
Hoe het ons in hierdie situasie beland?

gooien
Hij gooit de bal in de mand.
gooi
Hy gooi die bal in die mandjie.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
gee
Die vader wil vir sy seun ’n bietjie ekstra geld gee.
