Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
vervoer
Ons vervoer die fietse op die motor se dak.

plukken
Ze plukte een appel.
pluk
Sy het ’n appel gepluk.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
bedek
Sy bedek haar gesig.

opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
neerskryf
Jy moet die wagwoord neerskryf!

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
geld uitgee
Ons moet baie geld aan herstelwerk spandeer.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bevestig
Sy kon die goeie nuus aan haar man bevestig.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
weggee
Sy gee haar hart weg.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
beweeg
Dit is gesond om baie te beweeg.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
verskaf
Strandstoele word aan vakansiegangers verskaf.

vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
vernietig
Die tornado vernietig baie huise.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
ritsel
Die blare ritsel onder my voete.
