Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/68761504.webp
controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.
kontroleer
Die tandarts kontroleer die pasiënt se tande.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
onderstreep
Hy het sy verklaring onderstreep.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
verbruik
Sy verbruik ’n stuk koek.
cms/verbs-webp/111750395.webp
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
teruggaan
Hy kan nie alleen teruggaan nie.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
stap
Hy hou daarvan om in die woud te stap.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lê oorkant
Daar is die kasteel - dit lê reg oorkant!
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
stuur af
Sy wil die brief nou afstuur.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
beveel
Hy beveel sy hond.
cms/verbs-webp/102238862.webp
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
besoek
’n Ou vriend besoek haar.
cms/verbs-webp/114993311.webp
zien
Je kunt beter zien met een bril.
sien
Jy kan beter sien met brille.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
skryf
Hy skryf ’n brief.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
sien duidelik
Ek kan alles duidelik sien deur my nuwe brille.