Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

drink
Sy drink tee.
drinken
Ze drinkt thee.

spandeer
Sy het al haar geld gespandeer.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

belê
Waarin moet ons ons geld belê?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

noem
Die baas het genoem dat hy hom sal ontslaan.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

verdra
Sy kan nie die sang verdra nie.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

ry rond
Die motors ry rond in ’n sirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

was
Die ma was haar kind.
wassen
De moeder wast haar kind.

oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

glo
Baie mense glo in God.
geloven
Veel mensen geloven in God.

kyk na
Op vakansie het ek baie besienswaardighede bekyk.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.

proe
Die hoofsjef proe die sop.
proeven
De chef-kok proeft de soep.
