Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

verdwaal
Dit is maklik om in die woud te verdwaal.
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

gewoond raak
Kinders moet gewoond raak aan tandeborsel.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

verwag
My suster verwag ’n kind.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

aanvaar
Sommige mense wil nie die waarheid aanvaar nie.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.

terugkeer
Die boemerang het teruggekeer.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

stap
Die gesin gaan Sondae stap.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.

ophou
Ek wil nou begin ophou rook!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

genoeg wees
’n Slaai is vir my genoeg vir middagete.
genoeg zijn
Een salade is voor mij genoeg voor de lunch.

dink
Wie dink jy is sterker?
denken
Wie denk je dat sterker is?

geskik wees
Die pad is nie geskik vir fietsryers nie.
geschikt zijn
Het pad is niet geschikt voor fietsers.

uitmekaar haal
Ons seun haal alles uitmekaar!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
