Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
limpiar
El trabajador está limpiando la ventana.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
hablar con
Alguien debería hablar con él; está muy solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
actualizar
Hoy en día, tienes que actualizar constantemente tu conocimiento.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
invitar
Te invitamos a nuestra fiesta de Año Nuevo.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
contener
El pescado, el queso y la leche contienen mucha proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
ahorrar
Puedes ahorrar dinero en calefacción.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
alojarse
Nos alojamos en un hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
compartir
Necesitamos aprender a compartir nuestra riqueza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
publicar
La publicidad a menudo se publica en periódicos.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
pintar
Quiero pintar mi apartamento.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.