Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/61575526.webp
ceder
Muchas casas antiguas tienen que ceder paso a las nuevas.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/118868318.webp
gustar
A ella le gusta más el chocolate que las verduras.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/106608640.webp
usar
Incluso los niños pequeños usan tabletas.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
cms/verbs-webp/80325151.webp
completar
Han completado la tarea difícil.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
cms/verbs-webp/11497224.webp
responder
El estudiante responde a la pregunta.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/95655547.webp
dejar pasar
Nadie quiere dejarlo pasar en la caja del supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/62175833.webp
descubrir
Los marineros han descubierto una nueva tierra.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
cms/verbs-webp/105854154.webp
limitar
Las vallas limitan nuestra libertad.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
cms/verbs-webp/132125626.webp
persuadir
A menudo tiene que persuadir a su hija para que coma.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/96531863.webp
atravesar
¿Puede el gato atravesar este agujero?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/84943303.webp
estar ubicado
Una perla está ubicada dentro de la concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
cms/verbs-webp/34979195.webp
juntarse
Es bonito cuando dos personas se juntan.
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.