Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/73880931.webp
limpiar
El trabajador está limpiando la ventana.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/112444566.webp
hablar con
Alguien debería hablar con él; está muy solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/120655636.webp
actualizar
Hoy en día, tienes que actualizar constantemente tu conocimiento.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/112408678.webp
invitar
Te invitamos a nuestra fiesta de Año Nuevo.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/108520089.webp
contener
El pescado, el queso y la leche contienen mucha proteína.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
cms/verbs-webp/105238413.webp
ahorrar
Puedes ahorrar dinero en calefacción.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/110401854.webp
alojarse
Nos alojamos en un hotel barato.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/113248427.webp
ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/113671812.webp
compartir
Necesitamos aprender a compartir nuestra riqueza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publicar
La publicidad a menudo se publica en periódicos.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
cms/verbs-webp/66787660.webp
pintar
Quiero pintar mi apartamento.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
cms/verbs-webp/15441410.webp
expresar
Ella quiere expresarle algo a su amiga.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.