Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
empezar
Los soldados están empezando.
beginnen
De soldaten beginnen.
fortalecer
La gimnasia fortalece los músculos.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
hablar
Quien sepa algo puede hablar en clase.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
regalar
Ella regala su corazón.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
esperar
Muchos esperan un futuro mejor en Europa.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
consumir
Ella consume un trozo de pastel.
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
cortar
La tela se está cortando a medida.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
extinguirse
Hoy en día muchos animales se han extinguido.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.
recibir
Puedo recibir internet muy rápido.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
tomar
Ella tiene que tomar mucha medicación.
nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
apagar
Ella apaga el despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.