Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/130938054.webp
cubrir
El niño se cubre.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/40129244.webp
salir
Ella sale del coche.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
cms/verbs-webp/73751556.webp
rezar
Él reza en silencio.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/86215362.webp
enviar
Esta empresa envía productos por todo el mundo.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
cms/verbs-webp/78073084.webp
acostarse
Estaban cansados y se acostaron.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
cms/verbs-webp/75423712.webp
cambiar
El semáforo cambió a verde.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
cms/verbs-webp/58292283.webp
exigir
Él está exigiendo compensación.
eisen
Hij eist compensatie.
cms/verbs-webp/120259827.webp
criticar
El jefe critica al empleado.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
cms/verbs-webp/59250506.webp
ofrecer
Ella ofreció regar las flores.
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
cms/verbs-webp/109657074.webp
ahuyentar
Un cisne ahuyenta a otro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/123619164.webp
nadar
Ella nada regularmente.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
cms/verbs-webp/57207671.webp
aceptar
No puedo cambiar eso, tengo que aceptarlo.
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.