Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/75195383.webp
olema
Sa ei peaks kurb olema!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/96571673.webp
värvima
Ta värvib seina valgeks.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
cms/verbs-webp/55269029.webp
mööda lööma
Ta lõi naela mööda ja vigastas end.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/120624757.webp
kõndima
Talle meeldib metsas kõndida.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/78773523.webp
suurendama
Rahvastik on märkimisväärselt suurenenud.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/41019722.webp
koju sõitma
Pärast ostlemist sõidavad nad kahekesi koju.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
cms/verbs-webp/108556805.webp
alla vaatama
Aknast sain ma rannale alla vaadata.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
cms/verbs-webp/121670222.webp
järgima
Tibud järgnevad alati oma emale.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
cms/verbs-webp/58477450.webp
üürima
Ta üürib oma maja välja.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/116932657.webp
saama
Ta saab vanaduses head pensioni.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/123786066.webp
jooma
Ta joob teed.
drinken
Ze drinkt thee.
cms/verbs-webp/86064675.webp
lükkama
Auto seiskus ja seda tuli lükata.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.