Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests
olema
Sa ei peaks kurb olema!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
värvima
Ta värvib seina valgeks.
schilderen
Hij schildert de muur wit.
mööda lööma
Ta lõi naela mööda ja vigastas end.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
kõndima
Talle meeldib metsas kõndida.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
suurendama
Rahvastik on märkimisväärselt suurenenud.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
koju sõitma
Pärast ostlemist sõidavad nad kahekesi koju.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
alla vaatama
Aknast sain ma rannale alla vaadata.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
järgima
Tibud järgnevad alati oma emale.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
üürima
Ta üürib oma maja välja.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
saama
Ta saab vanaduses head pensioni.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
jooma
Ta joob teed.
drinken
Ze drinkt thee.