Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

leie ut
Han leier ut huset sitt.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

bestille
Hun bestiller frokost til seg selv.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

påvirke
La deg ikke påvirkes av andre!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

plukke opp
Vi må plukke opp alle eplene.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.

passere forbi
De to passerer hverandre.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

stille ut
Moderne kunst blir stilt ut her.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

kreve
Han krevde kompensasjon fra personen han hadde en ulykke med.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

returnere
Læreren returnerer oppgavene til studentene.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

bli beseiret
Den svakere hunden blir beseiret i kampen.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.

kutte opp
Til salaten må du kutte opp agurken.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

vekke
Vekkerklokken vekker henne kl. 10.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
