Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

llençar
Ell trepitja una pell de plàtan llençada al terra.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.

girar-se
Es giren l’un cap a l’altre.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.

portar
Vam portar un arbre de Nadal.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.

passar a través
El cotxe passa a través d’un arbre.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.

respondre
Ella sempre respon primera.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.

passar
La perioda medieval ha passat.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

passar per
El tren està passant per davant nostre.
voorbijgaan
De trein gaat aan ons voorbij.

comprovar
El mecànic comprova les funcions del cotxe.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

trobar a faltar
Ell troba molt a faltar la seva nòvia.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

parlar malament
Els companys de classe parlen malament d’ella.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.

promocionar
Hem de promocionar alternatives al trànsit de cotxes.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
