Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

economizar
Você economiza dinheiro quando diminui a temperatura do ambiente.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.

sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.

gastar
Ela gastou todo o seu dinheiro.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.

exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.

ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.

soletrar
As crianças estão aprendendo a soletrar.
spellen
De kinderen leren spellen.

estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

praticar
A mulher pratica yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

suportar
Ela mal consegue suportar a dor!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

falar
Não se deve falar muito alto no cinema.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
