Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
dormir
O bebê dorme.
slapen
De baby slaapt.
sugerir
A mulher sugere algo para sua amiga.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
causar
Muitas pessoas rapidamente causam caos.
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
parar
Os táxis pararam no ponto.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
suportar
Ela mal consegue suportar a dor!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
perder
Espere, você perdeu sua carteira!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
espremer
Ela espreme o limão.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
perder
O homem perdeu seu trem.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
estudar
As meninas gostam de estudar juntas.
studeren
De meisjes studeren graag samen.
desistir
Ele desistiu do seu trabalho.
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.