Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/25599797.webp
economizar
Você economiza dinheiro quando diminui a temperatura do ambiente.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/122224023.webp
atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
cms/verbs-webp/111021565.webp
sentir nojo
Ela sente nojo de aranhas.
walgen van
Ze walgde van spinnen.
cms/verbs-webp/118253410.webp
gastar
Ela gastou todo o seu dinheiro.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/84476170.webp
exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/129235808.webp
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
cms/verbs-webp/108295710.webp
soletrar
As crianças estão aprendendo a soletrar.
spellen
De kinderen leren spellen.
cms/verbs-webp/32685682.webp
estar ciente
A criança está ciente da discussão de seus pais.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.
cms/verbs-webp/4706191.webp
praticar
A mulher pratica yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
cms/verbs-webp/10206394.webp
suportar
Ela mal consegue suportar a dor!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
cms/verbs-webp/38753106.webp
falar
Não se deve falar muito alto no cinema.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
cms/verbs-webp/73880931.webp
limpar
O trabalhador está limpando a janela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.