Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

limitar
Cercas limitam nossa liberdade.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.

dar lugar
Muitas casas antigas têm que dar lugar às novas.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.

passar por
Os médicos passam pelo paciente todos os dias.
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

surpreender
Ela surpreendeu seus pais com um presente.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

encontrar
Às vezes eles se encontram na escada.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

servir
O garçom serve a comida.
serveren
De ober serveert het eten.

casar
O casal acabou de se casar.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

pertencer
Minha esposa me pertence.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.

perdoar
Ela nunca pode perdoá-lo por isso!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.

cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
