Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
correr em direção
A menina corre em direção à sua mãe.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
procurar
O ladrão procura a casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
protestar
As pessoas protestam contra a injustiça.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
dormir até tarde
Eles querem, finalmente, dormir até tarde por uma noite.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
partir
O navio parte do porto.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
chutar
Cuidado, o cavalo pode chutar!
schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
prestar atenção
Deve-se prestar atenção nas placas de trânsito.
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
afastar
Um cisne afasta o outro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
lavar
Eu não gosto de lavar a louça.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
empurrar
Eles empurram o homem para a água.
duwen
Ze duwen de man het water in.