Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/105681554.webp
causar
O açúcar causa muitas doenças.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
cms/verbs-webp/46565207.webp
preparar
Ela preparou para ele uma grande alegria.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
cms/verbs-webp/67095816.webp
juntar-se
Os dois estão planejando morar juntos em breve.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/106608640.webp
usar
Até crianças pequenas usam tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
cms/verbs-webp/30314729.webp
desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
cms/verbs-webp/47802599.webp
preferir
Muitas crianças preferem doces a coisas saudáveis.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
cms/verbs-webp/57574620.webp
entregar
Nossa filha entrega jornais durante as férias.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/63868016.webp
devolver
O cachorro devolve o brinquedo.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
cms/verbs-webp/23258706.webp
levantar
O helicóptero levanta os dois homens.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/107407348.webp
viajar pelo
Eu viajei muito pelo mundo.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/63351650.webp
cancelar
O voo está cancelado.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cms/verbs-webp/71612101.webp
entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.