Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/84365550.webp
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
transportar
O caminhão transporta as mercadorias.
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
queimar
Ele queimou um fósforo.
cms/verbs-webp/65840237.webp
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
pendurar
Ambos estão pendurados em um galho.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
perder-se
Eu me perdi no caminho.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
andar
Eles andam o mais rápido que podem.
cms/verbs-webp/41918279.webp
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
fugir
Nosso filho quis fugir de casa.
cms/verbs-webp/117897276.webp
ontvangen
Hij ontving een loonsverhoging van zijn baas.
receber
Ele recebeu um aumento de seu chefe.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
misturar
Vários ingredientes precisam ser misturados.
cms/verbs-webp/110045269.webp
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
completar
Ele completa sua rota de corrida todos os dias.
cms/verbs-webp/10206394.webp
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
suportar
Ela mal consegue suportar a dor!