Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
carregar
O burro carrega uma carga pesada.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
beijar
Ele beija o bebê.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
acabar
Como acabamos nesta situação?
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
acordar
Ele acabou de acordar.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
ouvir
Ela ouve e escuta um som.
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignorar
A criança ignora as palavras de sua mãe.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
pensar
Você tem que pensar muito no xadrez.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passar
O período medieval já passou.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
pressionar
Ele pressiona o botão.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
usar
Até crianças pequenas usam tablets.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
negociar
As pessoas negociam móveis usados.