Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
farfalhar
As folhas farfalham sob meus pés.

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
superar
As baleias superam todos os animais em peso.

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
defender
Os dois amigos sempre querem se defender.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
falar com
Alguém deveria falar com ele; ele está tão solitário.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.

studeren
De meisjes studeren graag samen.
estudar
As meninas gostam de estudar juntas.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
participar
Ele está participando da corrida.

zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
voltar-se
Eles se voltam um para o outro.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.
desligar
Ela desliga o despertador.

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
deixar passar
Deveriam os refugiados serem deixados passar nas fronteiras?

opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
pronunciar-se
Quem souber de algo pode se pronunciar na classe.
