Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/100011426.webp
influenciar
¡No te dejes influenciar por los demás!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
cms/verbs-webp/84472893.webp
montar
A los niños les gusta montar bicicletas o patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/34567067.webp
buscar
La policía está buscando al perpetrador.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
cms/verbs-webp/56994174.webp
salir
¿Qué sale del huevo?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
cms/verbs-webp/93221270.webp
perderse
Me perdí en el camino.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
cms/verbs-webp/120515454.webp
alimentar
Los niños alimentan al caballo.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/114091499.webp
entrenar
El perro es entrenado por ella.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
cms/verbs-webp/25599797.webp
reducir
Ahorras dinero cuando reduces la temperatura de la habitación.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.
cms/verbs-webp/129244598.webp
limitar
Durante una dieta, tienes que limitar tu ingesta de alimentos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
cms/verbs-webp/89635850.webp
marcar
Ella levantó el teléfono y marcó el número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/62069581.webp
enviar
Te estoy enviando una carta.
sturen
Ik stuur je een brief.
cms/verbs-webp/78073084.webp
acostarse
Estaban cansados y se acostaron.
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.