Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

influenciar
¡No te dejes influenciar por los demás!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

montar
A los niños les gusta montar bicicletas o patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

buscar
La policía está buscando al perpetrador.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

salir
¿Qué sale del huevo?
uitkomen
Wat komt er uit het ei?

perderse
Me perdí en el camino.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

alimentar
Los niños alimentan al caballo.
voeden
De kinderen voeden het paard.

entrenar
El perro es entrenado por ella.
trainen
De hond wordt door haar getraind.

reducir
Ahorras dinero cuando reduces la temperatura de la habitación.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

limitar
Durante una dieta, tienes que limitar tu ingesta de alimentos.
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.

marcar
Ella levantó el teléfono y marcó el número.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

enviar
Te estoy enviando una carta.
sturen
Ik stuur je een brief.
