Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/90287300.webp
sonar
¿Oyes sonar la campana?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/90292577.webp
atravesar
El agua estaba demasiado alta; el camión no pudo atravesar.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/112408678.webp
invitar
Te invitamos a nuestra fiesta de Año Nuevo.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/120801514.webp
extrañar
¡Te extrañaré mucho!
missen
Ik zal je zo erg missen!
cms/verbs-webp/91930542.webp
detener
La mujer policía detiene el coche.
stoppen
De agente stopt de auto.
cms/verbs-webp/121264910.webp
cortar
Para la ensalada, tienes que cortar el pepino.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cms/verbs-webp/107273862.webp
estar conectado
Todos los países de la Tierra están interconectados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/117490230.webp
ordenar
Ella se ordena el desayuno para ella misma.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/54887804.webp
garantizar
El seguro garantiza protección en caso de accidentes.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
cms/verbs-webp/120762638.webp
decir
Tengo algo importante que decirte.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/104825562.webp
ajustar
Tienes que ajustar el reloj.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/51573459.webp
enfatizar
Puedes enfatizar tus ojos bien con maquillaje.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.