Vocabulario

Aprender verbos – neerlandés

cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imaginar
Ella imagina algo nuevo todos los días.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
desarrollar
Están desarrollando una nueva estrategia.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
hablar
Quien sepa algo puede hablar en clase.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
acercarse
Los caracoles se están acercando entre sí.
cms/verbs-webp/63351650.webp
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancelar
El vuelo está cancelado.
cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
salir
¿Qué sale del huevo?
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
quemar
No deberías quemar dinero.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
enviar
Está enviando una carta.
cms/verbs-webp/49585460.webp
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
terminar
¿Cómo terminamos en esta situación?
cms/verbs-webp/118011740.webp
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
construir
Los niños están construyendo una torre alta.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
anotar
¡Tienes que anotar la contraseña!
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
charlar
A menudo charla con su vecino.