Vocabulario
Aprender verbos – neerlandés

nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
necesitar
¡Tengo sed, necesito agua!

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
anotar
Ella quiere anotar su idea de negocio.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publicar
El editor ha publicado muchos libros.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuadir
A menudo tiene que persuadir a su hija para que coma.

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
exprimir
Ella exprime el limón.

kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chatear
Ellos chatean entre sí.

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contener
El pescado, el queso y la leche contienen mucha proteína.

activeren
De rook activeerde het alarm.
activar
El humo activó la alarma.

knippen
De kapper knipt haar haar.
cortar
El peluquero le corta el pelo.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
criticar
El jefe critica al empleado.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
patear
En artes marciales, debes poder patear bien.
