Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans
imaginar
Ella imagina algo nuevo todos los días.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
escoger
Ella escoge un nuevo par de gafas de sol.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
examinar
En este laboratorio se examinan muestras de sangre.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
disfrutar
Ella disfruta de la vida.
genieten
Ze geniet van het leven.
reparar
Quería reparar el cable.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
detener
Debes detenerte en la luz roja.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
mirar
En vacaciones, miré muchos lugares de interés.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
acompañar
El perro los acompaña.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
adivinar
Tienes que adivinar quién soy.
raden
Je moet raden wie ik ben!
abrir
La caja fuerte se puede abrir con el código secreto.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
entregar
Nuestra hija entrega periódicos durante las vacaciones.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.