Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/42111567.webp
equivocar
¡Piensa bien para que no te equivoques!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/100298227.webp
abrazar
Él abraza a su viejo padre.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/123298240.webp
encontrar
Los amigos se encontraron para cenar juntos.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/130288167.webp
limpiar
Ella limpia la cocina.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
cms/verbs-webp/110347738.webp
deleitar
El gol deleita a los aficionados alemanes al fútbol.
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
cms/verbs-webp/67232565.webp
acordar
Los vecinos no pudieron acordar sobre el color.
eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
cms/verbs-webp/127720613.webp
extrañar
Él extraña mucho a su novia.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/113253386.webp
salir
No salió bien esta vez.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
cms/verbs-webp/23468401.webp
comprometerse
¡Se han comprometido en secreto!
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
cms/verbs-webp/55128549.webp
lanzar
Él lanza la pelota en la canasta.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
cms/verbs-webp/46385710.webp
aceptar
Aquí se aceptan tarjetas de crédito.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
cms/verbs-webp/115520617.webp
atropellar
Un ciclista fue atropellado por un coche.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.