Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/111160283.webp
imaginar
Ella imagina algo nuevo todos los días.
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
cms/verbs-webp/117284953.webp
escoger
Ella escoge un nuevo par de gafas de sol.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
cms/verbs-webp/73488967.webp
examinar
En este laboratorio se examinan muestras de sangre.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
cms/verbs-webp/118483894.webp
disfrutar
Ella disfruta de la vida.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/104818122.webp
reparar
Quería reparar el cable.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/44848458.webp
detener
Debes detenerte en la luz roja.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/125376841.webp
mirar
En vacaciones, miré muchos lugares de interés.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
cms/verbs-webp/101765009.webp
acompañar
El perro los acompaña.
begeleiden
De hond begeleidt hen.
cms/verbs-webp/119379907.webp
adivinar
Tienes que adivinar quién soy.
raden
Je moet raden wie ik ben!
cms/verbs-webp/115207335.webp
abrir
La caja fuerte se puede abrir con el código secreto.
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
cms/verbs-webp/57574620.webp
entregar
Nuestra hija entrega periódicos durante las vacaciones.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/32796938.webp
despachar
Ella quiere despachar la carta ahora.
versturen
Ze wil de brief nu versturen.