Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

passar
Aquí ha passat un accident.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

confiar
Tots confiem els uns en els altres.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

aparèixer
Un peix enorme va aparèixer de sobte a l’aigua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.

penjar
L’hamaca penga del sostre.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

abraçar
Ell abraça el seu vell pare.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

pegar
Els pares no haurien de pegar als seus fills.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

conviure
Els dos planejen conviure aviat.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

dirigir
A ell li agrada dirigir un equip.
leiden
Hij leidt graag een team.

xutar
A ells els agrada xutar, però només en el futbolí.
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.

estudiar
Hi ha moltes dones estudiant a la meva universitat.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

estimar
Ella estima molt el seu gat.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
