Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/123519156.webp
spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/109588921.webp
skakel af
Sy skakel die alarmklok af.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/80060417.webp
ry weg
Sy ry weg in haar motor.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
cms/verbs-webp/21689310.webp
roep op
My onderwyser roep my dikwels op.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
cms/verbs-webp/63868016.webp
terugbring
Die hond bring die speelding terug.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedek
Sy het die brood met kaas bedek.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/102823465.webp
wys
Ek kan ’n visum in my paspoort wys.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/104476632.webp
was
Ek hou nie daarvan om die skottelgoed te was nie.
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
cms/verbs-webp/91367368.webp
stap
Die gesin gaan Sondae stap.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/64904091.webp
optel
Ons moet al die appels optel.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
cms/verbs-webp/96571673.webp
verf
Hy verf die muur wit.
schilderen
Hij schildert de muur wit.