Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

stem
Die kiesers stem vandag oor hul toekoms.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.

bel
Die meisie bel haar vriend.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.

’n fout maak
Dink deeglik sodat jy nie ’n fout maak nie!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!

terugkry
Ek het die kleingeld teruggekry.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.

sny op grootte
Die materiaal word op grootte gesny.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.

skryf oor
Die kunstenaars het oor die hele muur geskryf.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

bedek
Sy het die brood met kaas bedek.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

klop
Hy het sy teenstander in tennis geklop.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

let op
’n Mens moet op die verkeerstekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

uitsoek
Sy soek ’n nuwe sonbril uit.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

uitgee
Die uitgewer gee hierdie tydskrifte uit.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
