Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

spring rond
Die kind spring gelukkig rond.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

vervoer
Ons vervoer die fietse op die motor se dak.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.

skep
Wie het die Aarde geskep?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

herhaal
My papegaai kan my naam herhaal.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

’n toespraak gee
Die politikus gee ’n toespraak voor baie studente.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

beperk
Moet handel beperk word?
beperken
Moet handel worden beperkt?

bestel
Sy bestel ontbyt vir haarself.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

aktiveer
Die rook het die alarm geaktiveer.
activeren
De rook activeerde het alarm.

ontsteld raak
Sy raak ontsteld omdat hy altyd snork.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

bewus wees van
Die kind is bewus van sy ouers se argument.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

ry deur
Die kar ry deur ’n boom.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
