Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

pass
The students passed the exam.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

hope
Many hope for a better future in Europe.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.

listen
She listens and hears a sound.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.

take over
The locusts have taken over.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

change
The light changed to green.
veranderen
Het licht veranderde in groen.

get out
She gets out of the car.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

move in together
The two are planning to move in together soon.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

run
She runs every morning on the beach.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

complete
They have completed the difficult task.
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.

burn
You shouldn’t burn money.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
