Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

denken
Wie denk je dat sterker is?
think
Who do you think is stronger?

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
remove
The craftsman removed the old tiles.

nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
need
You need a jack to change a tire.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
ride
They ride as fast as they can.

verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
leave
Many English people wanted to leave the EU.

zien
Je kunt beter zien met een bril.
see
You can see better with glasses.

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sound
Her voice sounds fantastic.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
keep
I keep my money in my nightstand.

uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
go out
The kids finally want to go outside.

gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
happen
Something bad has happened.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
go through
Can the cat go through this hole?
