Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpass
Whales surpass all animals in weight.

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
expect
My sister is expecting a child.

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
run over
Unfortunately, many animals are still run over by cars.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
show
I can show a visa in my passport.

begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
limit
Fences limit our freedom.

uitkomen
Wat komt er uit het ei?
come out
What comes out of the egg?

klinken
Haar stem klinkt fantastisch.
sound
Her voice sounds fantastic.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
emphasize
You can emphasize your eyes well with makeup.

sturen
Hij stuurt een brief.
send
He is sending a letter.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
think along
You have to think along in card games.

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
get upset
She gets upset because he always snores.
