Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/118567408.webp
denken
Wie denk je dat sterker is?
think
Who do you think is stronger?
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publish
Advertising is often published in newspapers.
cms/verbs-webp/113393913.webp
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
pull up
The taxis have pulled up at the stop.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
sort
I still have a lot of papers to sort.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
like
She likes chocolate more than vegetables.
cms/verbs-webp/74176286.webp
beschermen
De moeder beschermt haar kind.
protect
The mother protects her child.
cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
spend
She spent all her money.
cms/verbs-webp/123179881.webp
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
practice
He practices every day with his skateboard.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
get lost
It’s easy to get lost in the woods.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
happen
An accident has happened here.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirm
She could confirm the good news to her husband.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cover
She has covered the bread with cheese.