Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/63457415.webp
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
simplify
You have to simplify complicated things for children.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depend
He is blind and depends on outside help.
cms/verbs-webp/41019722.webp
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.
drive home
After shopping, the two drive home.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
understand
One cannot understand everything about computers.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
eat
The chickens are eating the grains.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
dial
She picked up the phone and dialed the number.
cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
become friends
The two have become friends.
cms/verbs-webp/91603141.webp
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
run away
Some kids run away from home.
cms/verbs-webp/28642538.webp
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
give a speech
The politician is giving a speech in front of many students.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
serve
The chef is serving us himself today.
cms/verbs-webp/105238413.webp
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
save
You can save money on heating.