Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

denken
Wie denk je dat sterker is?
think
Who do you think is stronger?

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publish
Advertising is often published in newspapers.

arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
pull up
The taxis have pulled up at the stop.

sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
sort
I still have a lot of papers to sort.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
like
She likes chocolate more than vegetables.

beschermen
De moeder beschermt haar kind.
protect
The mother protects her child.

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
spend
She spent all her money.

oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.
practice
He practices every day with his skateboard.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
get lost
It’s easy to get lost in the woods.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
happen
An accident has happened here.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirm
She could confirm the good news to her husband.
