Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

houden
Je mag het geld houden.
keep
You can keep the money.

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
complete
Can you complete the puzzle?

ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
receive
I can receive very fast internet.

werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
work for
He worked hard for his good grades.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.

overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
surpass
Whales surpass all animals in weight.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
remove
How can one remove a red wine stain?

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
go
Where are you both going?

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
look
She looks through binoculars.

toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
allow
One should not allow depression.

weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
run away
Our son wanted to run away from home.
