Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.

verlaten
De man vertrekt.
leave
The man leaves.

vervangen
De automonteur vervangt de banden.
change
The car mechanic is changing the tires.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
stand up
She can no longer stand up on her own.

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
depart
The ship departs from the harbor.

leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
lead
The most experienced hiker always leads.

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
contain
Fish, cheese, and milk contain a lot of protein.

vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!
forgive
She can never forgive him for that!

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
pass
Time sometimes passes slowly.

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.

weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
know
The kids are very curious and already know a lot.
