Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
reduce
I definitely need to reduce my heating costs.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
paint
I’ve painted a beautiful picture for you!

tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
exhibit
Modern art is exhibited here.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
like
She likes chocolate more than vegetables.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
send
The goods will be sent to me in a package.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
take back
The device is defective; the retailer has to take it back.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
tax
Companies are taxed in various ways.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
drive away
One swan drives away another.

parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
park
The bicycles are parked in front of the house.

wandelen
De groep wandelde over een brug.
walk
The group walked across a bridge.

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
burn
The meat must not burn on the grill.
