Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
study
There are many women studying at my university.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
hug
He hugs his old father.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
wait
We still have to wait for a month.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
receive
He receives a good pension in old age.
verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
reduce
I definitely need to reduce my heating costs.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
paint
She has painted her hands.
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
accept
Some people don’t want to accept the truth.
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
come out
What comes out of the egg?
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
stop
The woman stops a car.
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
complete
Can you complete the puzzle?