Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
deliver
Our daughter delivers newspapers during the holidays.

versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
strengthen
Gymnastics strengthens the muscles.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
happen
Strange things happen in dreams.

aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
hire
The company wants to hire more people.

rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
ride
Kids like to ride bikes or scooters.

delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
share
We need to learn to share our wealth.

naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
come to you
Luck is coming to you.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
report to
Everyone on board reports to the captain.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
build
The children are building a tall tower.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
work
The motorcycle is broken; it no longer works.

mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mix
Various ingredients need to be mixed.
