Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
send off
This package will be sent off soon.
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
arrive
Many people arrive by camper van on vacation.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
lead
The most experienced hiker always leads.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
paint
I want to paint my apartment.
geloven
Veel mensen geloven in God.
believe
Many people believe in God.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publish
Advertising is often published in newspapers.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
leave to
The owners leave their dogs to me for a walk.
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
happen to
Did something happen to him in the work accident?
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
destroy
The files will be completely destroyed.
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
open
Can you please open this can for me?
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.