Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
tax
Companies are taxed in various ways.

roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
call
The boy calls as loud as he can.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?

verhuizen
De buurman verhuist.
move out
The neighbor is moving out.

herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repeat
Can you please repeat that?

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
stand up
She can no longer stand up on her own.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
speak
He speaks to his audience.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snow
It snowed a lot today.

willen
Hij wil te veel!
want
He wants too much!

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
kill
Be careful, you can kill someone with that axe!
