Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

love
She really loves her horse.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.

vote
One votes for or against a candidate.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

increase
The population has increased significantly.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.

handle
One has to handle problems.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.

comment
He comments on politics every day.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

show off
He likes to show off his money.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

get upset
She gets upset because he always snores.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

burn down
The fire will burn down a lot of the forest.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

go through
Can the cat go through this hole?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

throw to
They throw the ball to each other.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

forgive
I forgive him his debts.
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
