Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)
cut up
For the salad, you have to cut up the cucumber.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
give birth
She will give birth soon.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
arrive
The plane has arrived on time.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
shout
If you want to be heard, you have to shout your message loudly.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
come closer
The snails are coming closer to each other.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
arrive
He arrived just in time.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
ride
Kids like to ride bikes or scooters.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
start running
The athlete is about to start running.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
vote
One votes for or against a candidate.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
jump
He jumped into the water.
springen
Hij sprong in het water.
search
I search for mushrooms in the fall.
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.