Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

esperar
Ela está esperando pelo ônibus.
wachten
Ze wacht op de bus.

criar
Ele criou um modelo para a casa.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.

evitar
Ela evita seu colega de trabalho.
vermijden
Ze vermijdt haar collega.

passar
Às vezes, o tempo passa devagar.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

explicar
Ela explica a ele como o dispositivo funciona.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.

simplificar
Você tem que simplificar coisas complicadas para crianças.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.

querer sair
A criança quer sair.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.

correr
Ela corre todas as manhãs na praia.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

usar
Ela usa produtos cosméticos diariamente.
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.

exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

realizar
Ele realiza o conserto.
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
