Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests
avalduma
Ta soovib oma sõbrale avalduda.
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
sisaldama
Kala, juust ja piim sisaldavad palju valku.
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
mängima
Laps eelistab üksi mängida.
spelen
Het kind speelt liever alleen.
tulema
Mul on hea meel, et sa tulid!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
töötama
Ta töötas oma head hinnete nimel kõvasti.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
rongiga minema
Ma lähen sinna rongiga.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
värvima
Auto värvitakse siniseks.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
poole jooksma
Tüdruk jookseb oma ema poole.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
lubama
Depressiooni ei tohiks lubada.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
tagastama
Õpetaja tagastab õpilastele esseesid.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
eputama
Ta meeldib eputada oma rahaga.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.