Woordenlijst
Leer werkwoorden – Ests

hüppama
Ta hüppas vette.
springen
Hij sprong in het water.

tegelema
Ta tegeleb ebatavalise elukutsega.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

tundma
Ta tunneb beebit oma kõhus.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

saatma
See firma saadab kaupu üle kogu maailma.
sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.

kaasa mõtlema
Kaardimängudes pead sa kaasa mõtlema.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

ostma
Nad soovivad osta maja.
kopen
Ze willen een huis kopen.

kordama
Kas saate seda palun korrata?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?

katma
Ta katab oma nägu.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

ootama
Lapsed ootavad alati lund.
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.

väljuma
Ta väljub autost.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

välja tõmbama
Kuidas ta selle suure kala välja tõmbab?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
